Home » 1. Inleiding

1. Inleiding

Artikel 1 van de Nederlandse Grondwet luidt:

Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie […] op welke grond dan ook, is niet toegestaan.

Het eerste artikel van de Nederlandse Grondwet is gewijd aan het recht op gelijke behandeling van iedereen die zich in Nederland bevindt en benoemt onomwonden dat discriminatie niet is toegestaan. Het is een opdracht aan de wetgever, het bestuur, de rechterlijke macht en de samenleving om bij het stellen van regels of het nemen van beslissingen mensen in gelijke gevallen op een gelijke manier te behandelen. Er is formeel juridisch geen rangorde tussen de artikelen van de Grondwet. Toch is gelijke behandeling de basis, het beginpunt en de eerste voorwaarde van een rechtvaardige samenleving.

In de zomer van 2020 vonden overal ter wereld grote Black Lives Matter-protesten plaats. De mensen die de straat op gingen werden daartoe gedreven door de brute dood van George Floyd in de Verenigde Staten. De dood van Floyd werd een symbool van intolerantie en onrecht, ook in Nederland. Op de Dam in Amsterdam waren in juni 2020 duizenden mensen op de been om racisme als institutioneel probleem onder de aandacht te brengen. Ook het toeslagenschandaal, waarbij burgers werden bestempeld als fraudeur enkel op basis van arbitraire kenmerken als nationaliteit, geloof of etniciteit, heeft Nederland wakker geschud voor het veelkoppige monster dat discriminatie is.

De Nederlandse overheid hoorde deze roep vanuit de samenleving. Er volgden gesprekken met de samenleving en debatten in de Tweede Kamer. Deze resulteerden onder andere in de aanstelling van een Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. Die aanstelling is geen eindpunt, maar een beginpunt. De Nederlandse overheid neemt haar verantwoordelijkheid en zet stappen om te komen tot een breed gedeelde visie op de aanpak van discriminatie en racisme. Een aanpak die de samenleving en de Nederlandse burger centraal zet en die de betrokken ministeries en andere belanghebbenden verbindt en versterkt.

De opdracht om discriminatie en racisme tegen te gaan is groot en vraagt om een aanpak op vele fronten. Tegelijkertijd ligt het risico op verkokering van de aanpak op de loer. Het Nederlandse antidiscriminatiebeleid is belegd bij verschillende ministeries. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is coördinerend met betrekking tot het antidiscriminatiebeleid in den brede en specifiek voor de aanpak op lokaal niveau. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) coördineert het emancipatiebeleid, gericht op lhbtiq+ en gendergelijkheid, en werkt aan burgerschap en sociale veiligheid in het onderwijs. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) spant zich in tegen discriminatie op de arbeidsmarkt en voor de preventieve aanpak van discriminatie op grond van herkomst, religie en huidskleur. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) coördineert de inzet voor een onbelemmerde participatie aan de samenleving van mensen met een beperking en zet zich in tegen discriminatie in de sport en in de (gezondheid)zorg. Daarnaast is dat ministerie verantwoordelijk voor de herinnering aan WOII, waaronder de Holocaust. En het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) is verantwoordelijk voor de rechtsbescherming van eenieder in Nederland. De aanstelling van de Nationaal Coördinator die in samenwerking met een interdepartementale stuurgroep deze departementen en thema’s nadrukkelijker met elkaar moet verbinden, sluit aan op een advies van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) dat de overheid oproept om “gangbare beleidskokers te ontstijgen”. i

Uit onderzoek van het SCP i blijkt dat ruim een kwart van de Nederlandse bevolking recent discriminatie heeft ervaren. Dat hoge percentage staat in schril contrast tot het belang dat wij, getuige onze Grondwet, als samenleving hechten aan gelijke behandeling. Discriminatie leidt niet alleen tot groot persoonlijk leed. Ook als samenleving lijden we eronder, zoals het SCP eveneens aangeeft. ‘Wanneer mensen discriminatie ervaren, doet dat iets met hen. Sommigen trekken zich wat terug uit de samenleving: ze voelen zich daar minder bij betrokken en voelen zich minder gemotiveerd om aan die samenleving bij te dragen. Andere mensen worden onzeker, voelen zich onveilig, raken gestrest of trekken zich terug in een omgeving waar ze verwachten niet te maken te krijgen met discriminatie. Ervaren discriminatie heeft daarmee niet alleen gevolgen voor individuen, maar ook voor de bredere samenleving.’ Discriminatie en racisme hebben een directe invloed op de gezondheid, het welzijn en de waardigheid van mensen. Dat staat een volwaardige en gelijkwaardige deelname aan de samenleving in de weg.

In de afgelopen jaren hebben we in Nederland wet- en regelgeving gemaakt die gebaseerd is op geïnstitutionaliseerd wantrouwen vanuit de politiek en overheid jegens de burgers. Dit is bijvoorbeeld het geval op het gebied van belastingen, sociale zekerheid, (jeugd)zorg, onderwijs, maar bleek soms ook impliciet gericht op bepaalde groepen mensen in onze samenleving. i

Dit heeft bijgedragen aan een groeiende vertrouwensbreuk in de samenleving tussen grote groepen burgers en de politiek en de overheid. De vraag is hoe de menselijke maat weer toe te passen en hoe het systeem te veranderen in plaats van de burgers door een mal te laten gaan. Hoe kan de overheid er weer zijn voor de burgers in plaats van andersom? Hoe zetten we weer de mens centraal en niet het systeem? Hoe krijgen we de menselijke waardigheid centraal in het contact tussen burgers en overheid? Hoe krijgen we een inclusieve samenleving waarin de meerderheid ook zorg draagt voor minderheden? Hoe krijgen we meer vertrouwen in de instituties van onze democratische rechtsstaat en onze grondrechtsbeginselen, waar we procedures hebben die zijn bedoeld om partijdigheid en willekeur te voorkomen, en er niet toe leiden dat de menselijke maat uit zicht raakt? Waar de checks and balances tussen onze instituties werken en waar er een fundamentele dialoog is om te komen tot zorgvuldige en transparante afwegingen in wet- en regelgeving tussen soms schurende doelen, maar altijd met oog voor de rechten van minderheden.

Samenleven in verscheidenheid kent verschillende uitdagingen waar de overheid, en ook andere actoren en individuen een rol in kunnen pakken om dit een succes te maken. De rol van de overheid komt voort uit de inspanningsverplichting die zij heeft om te zorgen dat burgers kunnen samenleven in verscheidenheid. Hierbij dient de overheid de verbondenheid en het wederzijdse begrip tussen groepen mensen in de samenleving te stimuleren en polarisatie en onderlinge verwijdering te voorkomen. De overheid heeft een harde verplichting als het gaat om alle burgers te beschermen tegen discriminatie en racisme. Hierbij dient de overheid ook te kijken naar het eigen handelen en de effecten van de uitvoering van bepaalde wetten op bepaalde groepen burgers. De overheid dient het goede voorbeeld te geven als het gaat om het voorgaande. Hierin moet verbondenheid en vertrouwen tussen burgers en overheid centraal staan.

Dit Nationaal Programma is het eerste programma dat de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) aanbiedt aan het kabinet en daarmee aan de Nederlandse samenleving. Dit Nationaal Programma weerspiegelt een mensgerichte aanpak. Dat betekent dat de ervaring van de mens centraal staat. Te vaak denken we in Nederland in termen van bureaucratische processen, terwijl het bij racisme en discriminatie juist zo belangrijk is om oog te hebben voor de geleefde ervaring van mensen en de doorwerking ervan.

Discriminatie en racisme uitbannen vergt een lange adem. Dit programma is de eerste in een reeks en is een aanzet tot meerjarige coördinatie van de aanpak van discriminatie en racisme. Met dit programma zijn we er nog niet, het is een eerste stap in een groeimodel. De NCDR beoogt in dit proces een brede en blijvende verbinding met de samenleving en de betrokken ministeries als het gaat om de versterking van de aanpak van discriminatie en racisme. De vele gesprekken en bijeenkomsten die de NCDR in de afgelopen maanden heeft gehad laten zien dat er nog een wereld te winnen valt op dit vraagstuk. Dit vraagt om een lange adem en geduld, hoe moeilijk dat soms ook is. De NCDR zal daarbij blijven signaleren, aanjagen, agenderen en de verbinding blijven stimuleren tussen samenleving en overheid.

Het SCP adviseerde de overheid recent om overheidslagen, beleidskokers en ingerichte systemen los te durven laten als startpunt van redeneren, en opgavegericht samen te werken. Het advies was om daarbij niet de bestaande structuren leidend te laten zijn, maar juist de specifieke kenmerken van de opgaven die er voor ons liggen. Een onderdeel daarvan is het betrekken van burgers en andere partijen (publiek en privaat) die nodig zijn om te komen tot oplossingen (Reflectie op het regeerakkoord 2021-2025 vanuit het burgerperspectief, Sociaal Cultureel Planbureau, p.5).

Ervaren discriminatie in Nederland II, Sociaal Cultureel Planbureau, 2020, p. 11 en 12

Zie onder meer het rapport ‘Ongekend onrecht’ van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en het rapport ‘Gelijk recht doen’ van de door de Eerste Kamer ingestelde Parlementaire Onderzoekscommissie effectiviteit discriminatiewetgeving.